Onderzoeker van de week: Gert Meijer

Onderzoeker Gert Meijer

Slokdarmkankerpatiënten een operatie besparen met MRI

De vooruitzichten bij slokdarmkanker zijn doorgaans slecht. De ziekte openbaart zich vaak in een laat stadium waarin genezing niet meer mogelijk is. Onderzoekers doen hard hun best om de situatie voor deze patiënten te verbeteren. Onder hen is dr. Gert Meijer, klinisch fysicus op de afdeling Radiotherapie in het UMC Utrecht.

Zijn onderzoek richt zich vooral op patiënten waarvoor genezing nog wél mogelijk is. “De tumor eruit snijden wordt veel gezien als de enige manier waarop je slokdarmkankerpatiënten kunt genezen. Maar die operatie is zwaar: je haalt eigenlijk de hele slokdarm eruit en vervolgens hecht je de maag hoog in het lichaam weer vast. Daarmee haal je de tumor eruit, maar de prijs is hoog. Veel patiënten kampen met langdurige klachten. Bij het aanhechten van de maag kunnen ernstige complicaties zoals naadlekkages optreden en in een enkel geval overlijdt er een patiënt als direct gevolg van de operatie.”

De slagingskans van de operatie is gedurende de jaren verhoogd door eerst de tumor te lijf te gaan met een combinatie van bestraling en chemotherapie (chemoradiatie). “Dat maakt de tumor kleiner en makkelijker weg te halen voor de chirurg. Uit een groot Nederlands onderzoek kwam naar voren dat patiënten die deze chemoradiatie krijgen voorafgaand aan de operatie, een aanzienlijke overlevingswinst hebben. Maar er bleek nog iets belangrijks: de pathologen die het slokdarmweefsel van de patiënt na de operatie bekeken, zagen bij 3 op de 10 patiënten geen tumorresten meer bij de patiënten die werden voorbehandeld. Dat kun je interpreteren als: de voorbehandeling is zó succesvol geweest, dat de hele operatie met het aanhechten van de maag eigenlijk niet had gehoeven.”

Nu alle neuzen dezelfde kant opstaan, ben ik extra trots op het hele team!

In dit onderzoek wil Meijer, samen met vele andere onderzoekers in Nederland, tot een methode komen waarmee voor elke patiënt vooraf kan worden voorspeld of die zware operatie nodig is. “Op dit moment hebben we naar mijn smaak te weinig in handen om daar echt een goede keus in te maken. Maar MRI lijkt daar verandering in te brengen.”

MRI

“Naast de reguliere anatomische beeldvorming laat zo’n MRI nog 2 dingen goed zien”, legt Meijer uit. “Wat je in een tumor ziet, is dat de cellen dicht op elkaar zitten. Daardoor kunnen de vrije watermoleculen tussen de cellen nauwelijks bewegen. Wanneer de chemoradiatie aanslaat, zie je dat veel tumorcellen worden opgeruimd en er weer ruimte komt voor de watermoleculen om te bewegen. Die veranderingen in beweeglijkheid van de watermoleculen kunnen we nu in kaart brengen met MRI en speciaal daarvoor ontwikkelde opnamemethodes. Daarnaast geeft MRI ook informatie over de bloedtoevoer rondom een tumor. Vaak is die verstoord en zijn sommige bloedvaten lek. Ook dat kunnen we meten en zien we veranderingen tijdens de behandeling die voorspellend zijn voor de effectiviteit. We weten nog niet precies wat het onderliggende mechanisme is, maar we denken dat deze veranderingen ons kunnen helpen om de patiënten die goed en slecht reageren van elkaar te onderscheiden. Dat hebben we geobserveerd in een kleine groep van 30 patiënten. In deze studie bekijken we op grote schaal of ons idee klopt en hoe dit zich verhoudt tot andere methoden.”

Teamwork

In de komende jaren gaat Meijer samen met onderzoekers in UMC Utrecht, Antoni van Leeuwenhoek, AMC en UMC Groningen aan de slag om in een grote groep patiënten te testen of de MRI echt meerwaarde heeft. “Door de voorspellende waarde van de MRI te vervlechten met de meer traditionele onderzoeken, zoals een PET en endoscopie, hopen we tot een echt accuraat model te komen. In zo’n samenwerking zit veel effort. Denk bijvoorbeeld aan de verschillende apparaten die in de vier ziekenhuizen staan. UMC Utrecht en AVL hebben een MRI van Philips, in het AMC en Groningen staan apparaten van Siemens. Die machines zijn allemaal net iets anders en dat vereist afstemming. Verder zit er bijvoorbeeld in het ene ziekenhuis 7 weken tussen de chemoradiatie en operatie en in het andere ziekenhuis 12 weken. Om een goede wetenschappelijke studie op te zetten, moet dat worden rechtgetrokken. Ook dat vergt vergaande afstemming tussen radiotherapeuten, chirurgen, radiologen, MDL artsen en pathologen uit alle deelnemende centra. Dat kost tijd, veel tijd. Je moet niet onderschatten op hoeveel punten zo’n complexe studie ingrijpt in de dagelijkse hoog-complexe zorg die in elk ziekenhuis net weer een iets anders is georganiseerd. Je vraagt aan veel professionals toch even een stapje extra te zetten. Gelukkig ervaar ik een groot enthousiasme en commitment om aan deze studie mee te werken en nu alle neuzen dezelfde kant opstaan, ben ik extra trots op het hele team!”

De techniek vervolgens goed afstemmen op de specifieke situatie van de patiënt, daar spelen wij als klinisch fysici een belangrijke rol in.

Wat buiten dit KWF-project valt, maar ook volop in de aandacht van Meijer staat, is het verbeteren van de huidige bestraling. “Ik noemde net al even die 30% patiënten waarbij de behandeling zo goed werkt, dat de operatie misschien niet meer hoeft. We zijn hier in Utrecht hard bezig om de bestralingstechnieken te verbeteren. Zo werkt er een breed team van onderzoekers, artsen, fysici en radiotherapeutisch laboranten aan de breedschalige klinische introductie van de MRI Linac: een MRI-scanner en bestralingsapparaat ineen. We hopen daarmee gerichter en effectiever te bestralen. Als dat goed werkt, kunnen we van die 30% misschien wel 40% of 50% maken en dan hebben, we als de verwachtingen van dit onderzoek ook uitkomen, een hele mooie combi te pakken.”

Brug tussen techniek en patiënt

Dergelijke verbetertrajecten passen goed bij het werk van een klinisch fysicus. “Wij zijn verantwoordelijk voor alle technische aspecten van de bestralingsbehandeling en werken ook continu aan innovaties. Anderzijds zijn we ook sterk betrokken bij de dagelijkse patiëntenzorg. Zo kom ik net van het bestralingstoestel af waar een patiënt met een maagtumor wordt behandeld. Dan zien we dat de anatomie van de maag er vandaag anders uitziet dan voor het weekend. Dan krijg je de vraag: is de bestraling zoals we die hebben bedacht nu in deze vorm nog wel goed, of moeten we er iets anders slims voor bedenken? De techniek vervolgens goed afstemmen op de specifieke situatie van de patiënt, daar spelen wij als klinisch fysici een belangrijke rol in. Ik merk dat ik nog steeds veel voldoening haal uit dit werk waarbij ik mijn fysica opleiding en competenties in kan zetten voor de behandeling van een vaak kwetsbare patiëntengroep.”