Betere behandelmethoden voor long- en borstvlieskanker
De onderzoeksresultaten van KWO-prijswinnaar Anton Berns
Het probleem
Jaarlijks krijgen ruim 10.000 mensen longkanker en ongeveer 500 mensen borstvlieskanker (ook wel longvlieskanker, asbestkanker of mesothelioom genoemd). Op dit moment zijn de behandelingen voor beide kankersoorten weinig effectief en de overlevingskansen zeer beperkt. Meer dan de helft van de patiënten overlijdt binnen een jaar.
Professor Anton Berns, oud-directeur van het Antoni van Leeuwenhoek en expert op het gebied van de moleculaire genetica, weigert zich bij hierbij neer te leggen. ‘Ik realiseerde me een jaar of 10 geleden dat het heel hard nodig is om meer aandacht te besteden aan kankersoorten die de meeste slachtoffers eisen. Ik vond dat daar veel meer onderzoek naar gedaan moest worden. Dankzij een grote subsidie van KWF heb ik me daar de afgelopen 6 jaar op kunnen toeleggen.’
Het onderzoek
Berns stelde zich een aantal belangrijke onderzoeksvragen. Wat is de oorsprong van long- en borstvlieskanker? Waarom reageren tumoren verschillend op gelijke behandelingen? Welke combinaties van geneesmiddelen leiden tot betere behandelresultaten? ‘Het uitgangspunt was heel ambitieus. We verwachtten dat we met behulp van nieuwe modelsystemen en genetische karakteriseringen geneesmiddelcombinaties zouden kunnen vinden die effectiever zijn dan huidige behandelingen.’
De resultaten
Berns heeft ontdekt dat de 3 belangrijkste longkankersoorten (kleincellig-, plaveiselcel- en adenocarcinoom) elk uit meerdere celtypes kunnen ontstaan. Die kennis is uitermate relevant, want deze ‘oorsprongscel’ (cell of origin) bepaalt voor een deel de eigenschappen van de tumor en daarmee de agressiviteit. Dat opent wellicht deuren voor nieuwe behandelingen die heel specifiek op deze cellen aangrijpen. Ook van borstvlieskanker wisten de onderzoekers meerdere oorsprongscellen te onderscheiden. De internationaal gerenommeerde onderzoeker legt uit hoe dat ging: ‘We zijn tot deze ontdekking gekomen door uiteenlopende celtypes te infecteren met een virus. Deze virussen schakelen heel selectief genen uit die normaliter tumorvorming voorkomen. Zo konden we achterhalen welke cellen tot welke tumoren uitgroeiden.’ Berns’ ingenieuze techniek werd al gauw opgepikt. ‘Ik krijg wekelijks verzoeken van collega’s om die virussen ook aan hen ter beschikking te stellen. De hele wereld is inmiddels vergeven van die dingen.’
De resultaten uit de geneesmiddelcombinatietests zijn helaas wat minder rooskleurig. Berns geeft dat ruiterlijk toe: ‘De realiteit blijkt weerbarstiger dan we hoopten en ik wil geen valse verwachtingen wekken. We zijn in samenwerking met het Sanger Instituut grote hoeveelheden geneesmiddelcombinaties aan het testen, maar tot nu toe zijn de tumoren ons telkens te slim af. We hebben een paar combinaties gevonden die genetisch gezien veelbelovend leken, maar in de praktijk weinig deden. De patiënt is dus nog niet in zicht, maar daar staat tegenover dat als we iets vinden, de weg naar de kliniek niet heel lang hoeft te zijn. We kijken namelijk naar bestaande geneesmiddelen, niet naar nieuwe stoffen die nog verder ontwikkeld moeten worden en allerlei registratieprocedures moeten doorlopen.’
We weten steeds beter wat nodig is om vooruit te komen.
Het siert Berns dat hij de resultaten niet verheerlijkt. ‘Je moet als wetenschapper de verleiding weerstaan om te doen alsof je ontdekking morgen patiënten geneest. Zo werkt het niet. De natuur is te complex om dat te verwachten. We moeten er alles aan doen, maar het valt moeilijk te voorspellen wanneer we iets hebben waar de patiënt baat bij heeft. Het enige wat we weten is dat we gestaag vooruitgang boeken en dat dat heel veel tijd en geld kost. Het kankerprobleem los je niet op met een paar miljoen. Neem nou immunotherapie. Een schitterende doorbraak, maar je wilt niet weten hoeveel onderzoek daaraan vooraf is gegaan. Alleen maar om te begrijpen hoe het afweersysteem werkt. Daar heeft jarenlang geen patiënt wat aan gehad, maar het heeft wel de essentiële kennis opgeleverd. En daar draait het om. Kennis is de motor van vooruitgang en in dat opzicht heeft ons onderzoek veel gebracht. We weten nu meer over de achtergrond van deze tumoren en hebben inzicht gekregen in hun Darwiniaanse aanpassingsvermogen. Kortom: we weten steeds beter wat nodig is om vooruit te komen. Dat is absoluut winst.’
De toekomst
‘Voorlopig gaan we op dezelfde voet verder. We verwachten nog steeds dat sommige geneesmiddelcombinaties gaan werken en dat we die met de nieuwste technieken nog gerichter kunnen opsporen. Daarnaast zijn we bezig met het optimaliseren van onderzoekstechnieken.’ Een groot struikelblok bij het onderzoek naar longkanker, met name het kleincellig longcarcinoom waar Berns veel onderzoek naar doet, is het gebrek aan menselijk tumormateriaal. ‘Er is bijna niet aan te komen omdat de ziekte vaak laat aan het licht komt. Patiënten krijgen dan meestal alleen nog maar chemotherapie, maar geen operatie die weefsel oplevert.’
Het gevolg is dat wetenschappers zijn aangewezen op gekweekt materiaal (cellijnen) en dat is nou eenmaal minder natuurgetrouw. ‘Cellen in kweekbakjes gedragen zich anders dan cellen in patiënten. Hetzelfde geldt eigenlijk voor tumorcellen in muizen. Daarom zijn wij methoden aan het ontwikkelen die beter bruikbaar zijn om het effect van nieuwe behandelingen bij patiënten te meten. We hebben veel energie gestoken in het sneller ontwikkelen van muismodellen die menselijke tumoren genetisch goed nabootsen. Ook hebben we geïnvesteerd in methoden om de groei van tumoren in muizen nauwkeurig te kunnen volgen. We doen dat o.a. met bioluminescentie, het laten oplichten van tumorcellen. We geven ons dus nog lang niet gewonnen.’